Übersetzungen für „käsepappel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

den·ap·pel SUBST m

denappel → dennenappel

Siehe auch: dennenappel

den·nen·ap·pel <dennenappel|s> [dɛnə(n)ɑpəl] SUBST m

dennenappel

Tannenzapfen m

dennenappel (vrucht van de den)

Kiefernzapfen m

aard·ap·pel <aardappel|s, aardappel|en> [ardɑpəl] SUBST m

aardappel

Kartoffel f

gekookte/gebakken aardappels

Salzkartoffeln/Bratkartoffeln

aan·pap·pen <papte aan, h. aangepapt> [ampɑpə(n)] VERB intr

aanpappen met iem

sich bei jdm anbiedern

sap·pel [sɑpəl]

zich te sappel maken (ploeteren)

sich abrackern

zich te sappel maken (bezorgd zijn)

sich Dat Sorgen machen

den·nen·ap·pel <dennenappel|s> [dɛnə(n)ɑpəl] SUBST m

dennenappel

Tannenzapfen m

dennenappel (vrucht van de den)

Kiefernzapfen m

oog·ap·pel <oogappel|s> [oxɑpəl] SUBST m

1. oogappel (lieveling):

oogappel

Augenstern m

2. oogappel (oogbol):

oogappel

Augapfel m

spar·ap·pel <sparappel|s> [spɑrɑpəl] SUBST m

sparappel

Fichtenzapfen m

sparappel

Tannenzapfen m

adams·ap·pel <adamsappel|s> [adɑmsɑpəl] SUBST m

adamsappel

Adamsapfel m

stoof·ap·pel <stoofappel|s> [stofɑpəl] SUBST m

stoofappel

Kochapfel m

twist·ap·pel <twistappel|s> [twɪstɑpəl] SUBST m

twistappel

Zankapfel m

wa·ter·drup·pel <waterdruppel|s> [watərdrʏpəl] SUBST m

waterdruppel

Wassertropfen m

ap·ˈpel² <appel|s> [ɑpɛl] SUBST nt

1. appel jur.:

appel

Berufung f

appel aantekenen

in die Berufung gehen

in appel gaan

Berufung einlegen

2. appel (verzameling van alle aanwezige personen):

appel

Appell m

appel blazen/slaan

zum Appell blasen/schlagen

appel nominaal

Namensappell m

op het appel ontbreken

beim Appell fehlen

3. appel (beroep):

appel

Appell m

een appel aan

ein Appell an +Akk

iem onder appel hebben/houden übtr

jdn an der Leine haben/halten