Übersetzungen für „kleinverkauf“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

klein·vee [klɛinve] SUBST nt geen Pl

kleinvee

Kleinvieh nt kein Pl

klei·ne·ren <kleineerde, h. gekleineerd> [klɛinerə(n)] VERB trans

kleineren

herabsetzen

kleineren

herabwürdigen

kleineren

abwerten

een kleinerend lachje

ein abwertendes Lachen

iems verdiensten kleineren

jds Verdienste herabwürdigen [o. schmälern]

klein·ze·rig <kleinzerige, kleinzeriger, kleinzerigst> [klɛinzerəx] ADJ (angstig voor pijn)

kleinzerig

wehleidig

kleinzerig

empfindlich

kleinzerig

zimperlich

klein·be·drijf [klɛimbədrɛif] SUBST nt geen Pl

kleinbedrijf

Kleingewerbe nt

kleinbedrijf (firma)

Kleinbetrieb m

het midden- en kleinbedrijf

die klein- und mittelständischen Unternehmen

klein·den·kend [klɛɪndɛŋkənt] ADJ

kleindenkend

kleinlich

klein·ver·die·ner <kleinverdiener|s> [klɛɪnvərdinər] SUBST m

kleinverdiener

Kleinverdiener m