Übersetzungen für „klinken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

klin·ken¹ <klonk, h. geklonken> [klɪŋkə(n)] VERB trans (ambacht(elijk))

klinken

(ver)nieten

buizen/platen klinken

Röhren/Platten (ver)nieten

het zit geklonken übtr

die Sache ist unter Dach und Fach

klin·ken² <klonk, h. geklonken> [klɪŋkə(n)] VERB intr

1. klinken:

klinken (luiden, galmen)

klingen

klinken (luiden, galmen)

(er)tönen

klinken (weerklinken)

erklingen

er klinkt een luid gejuich

ein lautes Jubeln erklingt

er klonk een schot

es knallte ein Schuss

zijn stem klonk triomfantelijk

Triumph klang in seiner Stimme

zuiver/vals klinken

rein/falsch klingen

2. klinken (toeschijnen, voorkomen):

klinken

klingen

klinken

sich anhören

dat zal u vreemd in de oren klinken

das wird Ihnen fremd vorkommen

dat klinkt ongelofelijk

das hört sich unglaubwürdig an

dat klinkt ongelofelijk

das klingt unglaubhaft

3. klinken (toosten):

klinken

anstoßen

op iets klinken

auf etw Akk anstoßen

Beispielsätze für klinken

in het gehoor klinken

in den Ohren klingen

deze woorden klinken afgezaagd

diese Worte klingen abgegriffen

op iets klinken

auf etw Akk anstoßen

zuiver/vals klinken

rein/falsch klingen

buizen/platen klinken

Röhren/Platten (ver)nieten

holle vaten klinken het hardst Sprichw

leere Tonnen geben großen Schall

dat zal u vreemd in de oren klinken

das wird Ihnen fremd vorkommen