Übersetzungen für „laiendarstellerin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·stel·le·rig [anstɛlərəx] ADJ

aanstellerig

geziert

aanstellerig (kleinzerig)

zimperlich

aan·stel·le·rij <aanstellerij|en> [anstɛlərɛi] SUBST f

aanstellerij

Gehabe nt

sa·men·stel·ler <samensteller|s> [samə(n)stɛlər] SUBST m

samensteller (die iets vervaardigt)

Hersteller m

samensteller (die iets vormt)

Gestalter m

samensteller (van boek, tijdschrift, programma)

Mitarbeiter m

samensteller (schrijver)

Verfasser m

samensteller (verantwoordelijk schrijver)

Herausgeber m

samensteller (van programma)

Gestalter m

de samenstellers van een tv-programma

die Gestalter eines Fernsehprogramms

on·der·stel·len <onderstelde, h. ondersteld> [ɔndərstɛlə(n)] VERB trans

1. onderstellen (als hypothese, uitgangspunt aannemen):

onderstellen

unterstellen

onderstellen

annehmen

2. onderstellen (noodzakelijk aanwezig achten):

onderstellen

voraussetzen

her·stel·ler <hersteller|s> [hɛrstɛlər] SUBST m

1. hersteller (toestand):

hersteller

Wiederhersteller m

de hersteller van de vrijheid

der Befreier

2. hersteller (reparateur):

hersteller

Monteur m

hersteller

Reparaturhandwerker m

her·stel·len³ <herstelde, h. hersteld> [hɛrstɛlə(n)] VERB trans

1. herstellen (repareren):

herstellen

(wieder) instand setzen

herstellen

reparieren

het dak herstellen

das Dach reparieren

een storing herstellen

eine Störung beheben

2. herstellen (wat verstoord is):

herstellen

(wieder)herstellen

de rust herstellen

die Ruhe wiederherstellen

3. herstellen:

herstellen (goedmaken)

(wieder) gutmachen

herstellen (met geld)

vergüten

herstellen (fout)

berichtigen

de schade herstellen

den Schaden beheben

de heer Blaak, herstel: Braak

Herr Blaak, ich verbessere, Herr Braak

4. herstellen:

herstellen (weer in de vorige toestand brengen)

wiederherstellen

herstellen (gebouwen)

wieder aufbauen

iets in ere herstellen

etw wieder zu Ehren bringen

alles werd in de oude staat hersteld

alles wurde im früheren Zustand wiederhergestellt

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] VERB trans

1. verstellen (stand veranderen):

verstellen

verstellen

schroeven verstellen

Schrauben verstellen

2. verstellen (repareren):

verstellen

ausbessern

verstellen

flicken

vra·gen·stel·ler <vragensteller|s> [vraɣə(n)stɛlər] SUBST m

vragensteller

Fragesteller m

te·leur·stel·len <stelde teleur, h. teleurgesteld> [təlørstɛlə(n)] VERB trans

teleurstellen

enttäuschen

ik ben erg teleurgesteld in hem

ich bin sehr enttäuscht von ihm

een teleurgestelde liefde

eine enttäuschte Liebe

ach·ter·stel·len <stelde achter, h. achtergesteld> [ɑxtərstɛlə(n)] VERB trans

achterstellen

zurücksetzen

iem achterstellen bij iem anders

jdn gegenüber jdm andern zurücksetzen

te·gen·over·stel·len <stelde tegenover, h. tegenovergesteld> [teɣə(n)ovərstɛlə(n)] VERB trans

tegenoverstellen

gegenüberstellen

tegenoverstellen

entgegensetzen

ergens een financiële vergoeding tegenoverstellen

für etw Akk eine entsprechende finanzielle Vergütung bieten