Übersetzungen für „loskrijgen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

los·krij·gen <kreeg los, h. losgekregen> [lɔskrɛiɣə(n)] VERB trans

1. loskrijgen (los, vrij krijgen):

loskrijgen

loskriegen

loskrijgen

losbekommen

een gevangene/een knoop loskrijgen

einen Gefangenen freibekommen/einen Knoten aufbekommen

2. loskrijgen (tot zijn beschikking krijgen):

loskrijgen

herauslocken

loskrijgen

lockermachen

subsidie bij de overheid loskrijgen

beim Staat einen Zuschuss lockermachen

Beispielsätze für loskrijgen

geld loskrijgen [o. lospeuteren ]

Geld lockermachen ugs

subsidie bij de overheid loskrijgen

beim Staat einen Zuschuss lockermachen

een gevangene/een knoop loskrijgen

einen Gefangenen freibekommen/einen Knoten aufbekommen