Übersetzungen für „manier“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ma·nier <manier|en> [manir] SUBST f

1. manier (wijze van doen, handelen):

manier

Art f

manier

Weise f

manier

Art und Weise kein Pl

dat is geen manier (van doen)

das gehört sich nicht

hun manier van leven

ihr Lebensstil

op deze manier

auf diese Weise

op een of andere manier

irgendwie

op een elegante manier van iem afkomen

jdn auf elegante Weise loswerden

iems manier van …

jds Art … + Infin

de manier waarop ...

die Art und Weise, wie ...

2. manier (gewoonte):

manier

Manier f

manier

Art f

manier

Gewohnheit f

dat is hier zo de manier

das ist hier so üblich

Beispielsätze für manier

de manier van spreken

der Redestil

oh, op zo'n manier

ah, so meinst du

hun manier van leven

ihr Lebensstil

de manier waarop ...

die Art und Weise, wie ...

iems manier van …

jds Art … + Infin

op die manier

auf diese Weise

op deze manier

auf diese Weise

op dezelfde manier [o. wijze ]

in derselben Art und Weise

de manier waarop hij werkt

die Art und Weise, wie er arbeitet

op een of andere manier

irgendwie

zijn luchtige manier van doen

seine lässige Art

een luchtige manier van praten

eine lockere Art zu reden

dat is geen manier (van doen)

das gehört sich nicht

dat is hier zo de manier

das ist hier so üblich

op die manier kun je wel inpakken!

da kannst du wohl einpacken!

een mooie manier (van doen) is dat!

schöne Manieren sind das!

op een elegante manier van iem afkomen

jdn auf elegante Weise loswerden

ik kende hem aan zijn manier van lopen

ich erkannte ihn an seinem Gang