Übersetzungen für „misbruiken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

mis·brui·ken <misbruikte, h. misbruikt> [mɪzbrœykə(n)] VERB trans

1. misbruiken:

misbruiken (verkeerd gebruikmaken van)

missbrauchen

misbruiken (uitbuiten)

ausnutzen

iems goedheid misbruiken

jds Güte ausnutzen

Gods naam misbruiken

den Namen Gottes missbrauchen

2. misbruiken (verkrachten):

misbruiken

vergewaltigen

Beispielsätze für misbruiken

Gods naam misbruiken

den Namen Gottes missbrauchen

iems goedheid misbruiken

jds Güte ausnutzen