Übersetzungen für „neuinstallation“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·stal·la·tie <installatie|s> [ɪnstɑla(t)si] SUBST f

1. installatie (technische toestellen):

installatie

Anlage f

installatie voor klimaatregeling

Klimaanlage f

2. installatie (het plaatsen van technische toestellen):

installatie

Installation f

3. installatie (inauguratie):

installatie

Einsetzung f

installatie

Einweisung f

de installatie van de nieuwe burgemeester

die Amtseinführung des neuen Bürgermeisters

4. installatie (officiële inwerkingstelling):

installatie

Einsetzung f

de installatie van een commissie

die Einsetzung einer Kommission

meet·in·stal·la·tie <meetinstallatie|s> [metɪnstɑla(t)si] SUBST f

meetinstallatie

Messeinrichtung f

ge·luids·in·stal·la·tie <geluidsinstallatie|s> [ɣəlœytsɪnstɑla(t)si] SUBST f

geluidsinstallatie

Stereoanlage f

in·stal·la·teur <installateur|s> [ɪnstɑlatør] SUBST m

installateur

Installateur m

eind·sta·ti·on <eindstation|s> [ɛintsta(t)ʃɔn, ɛintstɑsjɔn] SUBST nt

1. eindstation (spoorweg):

eindstation

Endstation f

eindstation

Endbahnhof m

eindstation

Zielbahnhof m

2. eindstation (halte):

eindstation

Endstation f

om·roep·in·stal·la·tie <omroepinstallatie|s> [ɔmrupɪnstɑla(t)si] SUBST f

omroepinstallatie

Lautsprecheranlage f

alarm·in·stal·la·tie <alarminstallatie|s> [alɑrmɪnstɑla(t)si] SUBST f

alarminstallatie

Alarmanlage f

alarminstallatie

Warnanlage f