Übersetzungen für „overhebben“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

over·heb·ben¹ <had over, h. overgehad> [ovərhɛbə(n)] VERB trans

1. overhebben:

overhebben (beschikbaar stellen: willen doen)

bereit sein zu tun

overhebben (beschikbaar stellen: willen opgeven)

bereit sein aufzugeben

overhebben (afstaan)

hergeben

alles voor iem overhebben

alles für jdn hergeben

hij had zijn leven over voor de vrijheid

er war bereit, sein Leben für die Freiheit zu opfern

dat heb ik er niet voor over

das ist es mir nicht wert

iets overhebben voor iem (houden van)

etw für jdn übrighaben

ik zou er heel wat voor overhebben, als …

ich gäbe viel darum, wenn …

2. overhebben (meer hebben dan nodig is):

overhebben

übrig haben

geen geld meer overhebben

kein Geld mehr übrig haben

geen goed woord voor iem overhebben

für jdn kein gutes Wort übrig haben

over·heb·ben² <had over, h. overgehad> [ovərhɛbə(n)] VERB intr

het heeft niet over

es könnte besser sein

Beispielsätze für overhebben

geen geld meer overhebben

kein Geld mehr übrig haben

alles voor iem overhebben

alles für jdn hergeben

iets overhebben voor iem (houden van)

etw für jdn übrighaben

ergens iets voor overhebben

etw für eine Sache übrighaben

geen goed woord voor iem overhebben

für jdn kein gutes Wort übrig haben

ik zou er heel wat voor overhebben, als …

ich gäbe viel darum, wenn …

ik zou er een lief ding voor overhebben, als …

ich gäbe viel darum, wenn …