Niederländisch » Deutsch

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

io·ni·se·ren <ioniseerde, h. geïoniseerd> [ijonizerə(n)] VERB trans

ko·lo·ni·se·ren <koloniseerde, h. gekoloniseerd> [kolonizerə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

de·mo·ni·se·ren <demoniseerde, h. gedemoniseerd> [demonizerə(n)] VERB trans

har·mo·ni·se·ren1 <harmoniseerde, h. geharmoniseerd> [hɑrmonizerə(n)] VERB trans (harmonisch maken)

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski