Übersetzungen für „palolo“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

po·lo [polo] SUBST nt geen Pl

1. polo (sport en spel; balspel):

polo

Polo nt

polo

Polospiel nt

2. polo SPORT (waterpolo):

polo

Wasserball m

hal·lo¹ [hɑlo] SUBST nt geen Pl

hallo

Hallo nt

pic·co·lo <piccolo|'s> [pikolo] SUBST m

1. piccolo (hoteljongen):

piccolo

Page m

2. piccolo (fluit):

piccolo

Piccoloflöte f

palm·top <palmtop|s> [pɑlmtɔp] SUBST m

palmtop

Palmtop m

pa·let <palet|ten> [palɛt] SUBST nt

palet

Palette f

palts <palts|en> [pɑlts] SUBST m

palts

Pfalz f

pa·ling <paling|en> [palɪŋ] SUBST m

paling

Aal m

gerookte paling

Räucheraal

pal·let [pɛlət]

pallet [[o. pɑlɛt]] pallet|s SUBST m:

pallet

Palette f

pa·leis <pa|leizen> [palɛis] SUBST nt

paleis

Palast m

paleis (in eigennamen)

Palais nt

het paleis van justitie

das Justizgebäude

col·lo <colli> SUBST nt

collo

Frachtstück nt

per collo

pro Stück

so·lo¹ <solo|'s, soli> [solo] SUBST nt of m

1. solo (het alleen optreden):

solo

Solo nt

een solo ten beste geven

ein Solo einlegen

2. solo (partij):

solo

Solopart m

pal¹ <pal|len> [pɑl] SUBST m

pal

Sperrklinke f

pal (van geweer)

Sicherung f

pal (van slot)

Zuhaltung f

paal <palen> [pal] SUBST m

1. paal:

paal (langwerpig voorwerp)

Pfahl m

paal (seinpaal; voor elektrische leidingen)

Mast m

dat staat als een paal boven water übtr

darauf kannst du Gift nehmen

de eerste paal slaan

≈ den Grundstein legen

2. paal SPORT (doelpaal):

paal

Pfosten m

binnenkant van de paal

Innenpfosten m

3. paal:

paal (merkteken)

Pfahl m

paal (aan grens)

Grenzpfahl m

binnen de palen blijven

innerhalb der Grenzen bleiben

paal en perk stellen aan iets übtr

einer Sache Dat Einhalt gebieten

dat gaat de palen te buiten übtr

das geht zu weit

voor paal staan

bis auf die Knochen blamiert sein

iem/zichzelf voor paal zetten

jdn/sich lächerlich machen

palm <palm|en> [pɑlm] SUBST m

1. palm (tropische boom):

palm

Palme f

2. palm (hand):

palm

Fläche f

in de palm van zijn hand

in seiner Handfläche

pa·rool <pa|rolen> [parol] SUBST nt

parool

Parole f

parool

Losung f