Niederländisch » Deutsch

plan·ten·eter <planteneter|s> [plɑntə(n)etər] SUBST m

plan·ten·leer [plɑntə(n)ler] SUBST f geen Pl

plan·ten·teelt [plɑntə(n)telt] SUBST f geen Pl

plan·ten·etend [plɑntə(n)etənt] ADJ

plan·ten·bed <plantenbed|den> [plɑntə(n)bɛt] SUBST nt

plan·ten·naam SUBST m

plantennaam → plantnaam

Siehe auch: plantnaam

plant·naam <plant|namen> [plɑntnam] SUBST m

plan·ten·groei [plɑntə(n)ɣruj] SUBST m geen Pl

plan·ken·koorts [plɑŋkə(n)korts] SUBST f geen Pl

plant·kun·de [plɑntkʏndə] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski