Übersetzungen für „possekel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

po·se·ren <poseerde, h. geposeerd> [pozerə(n)] VERB intr

poseren

posieren

bij iem poseren

jdm Modell sitzen [o. stehen]

joe·kel <joekel|s> [jukəl] SUBST m

1. joekel (kanjer):

joekel

Riesen-

een joekel van een neus

eine Riesennase

2. joekel (hond):

joekel

Köter m

pe·kel [pekəl] SUBST m geen Pl

1. pekel (oplossing van zout in water):

pekel

Pökel m

vlees in de pekel leggen

Fleisch einpökeln

2. pekel (strooizout):

pekel

Streusalz nt

ste·kel <stekel|s> [stekəl] SUBST m

1. stekel plantk.:

stekel

Stachel m

stekel

Dorn m

2. stekel dierk.:

stekel

Stachel m

zijn stekels opzetten

seine Stacheln auf-/hochstellen

zijn stekels opzetten übtr

seine Borsten aufstellen [o. hervorkehren]

pos·te·ren <posteerde, h. geposteerd> [pɔsterə(n)] VERB trans

posteren

postieren

pos·te·lein [pɔstəlɛin] SUBST m geen Pl

postelein

Portulak m

post·re·ke·ning <postrekening|en> [pɔstrekənɪŋ] SUBST f

postrekening

Postgirokonto nt

een postrekening openen/opheffen

ein Postgirokonto eröffnen/auflösen

post·wis·sel <postwissel|s> [pɔstwɪsəl] SUBST m

postwissel

Postanweisung f

per postwissel betalen

per Postanweisung zahlen

pos·ten¹ <postte, h. gepost> [pɔstə(n)] VERB trans

1. posten:

posten (naar de post brengen)

zur Post bringen

posten (postkantoor; brief, pakje)

aufgeben

posten (brievenbus)

einwerfen

2. posten (bewaken):

posten

Wache stehen bei +Dat

posten

bewachen

alle zaken werden gepost

alle Geschäfte wurden bewacht

pos·ter [postər]

poster [[o. pɔstər]] poster|s SUBST m (affiche):

poster

Poster nt

po·si·tie <positie|s> [pozi(t)si] SUBST f

positie

Position f

positie

Stellung f

positie (toestand)

Situation f

positie (toestand)

Lage f

een goede positie om te scoren

eine gute Schussposition

in een conflict positie kiezen

in einem Konflikt Partei ergreifen

in een moeilijke positie verkeren/komen (verkeren)

in eine schwierige Lage geraten sein

in een moeilijke positie verkeren/komen (komen)

in eine schwierige Lage geraten

in een conflict positie nemen

zu einem Konflikt Stellung beziehen

zijn positie tegenover het leven

seine Einstellung zum Leben

de positie van de vrouw

die Stellung der Frau

he·kel <hekel|s> [hekəl] SUBST m

hekel

Hechel f

iem/iets over de hekel halen übtr

über jdn/etw herziehen

een hekel aan iem/iets hebben

jdn/etw nicht ausstehen können

ik heb een grote hekel aan vroeg opstaan

ich hasse es, früh aufzustehen

kre·kel <krekel|s> [krekəl] SUBST m

krekel

Grille f

krekel (huiskrekel)

Heimchen nt

po·si·tief¹ <posi|tieven> [pozitif] SUBST nt

positief

Positiv nt