Übersetzungen für „postfachnummer“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

post·ka·mer <postkamer|s> [pɔstkamər] SUBST f

postkamer

Poststelle f

proef·num·mer <proefnummer|s> [prufnʏmər] SUBST nt

1. proefnummer:

proefnummer (proefaflevering)

Probenummer f

proefnummer (tijdschrift)

Probeheft nt

2. proefnummer (nulnummer):

proefnummer

Nullnummer f

net·num·mer <netnummer|s> [nɛtnʏmər] SUBST nt

netnummer

Vorwahl f

netnummer

Vorwahlnummer f fachspr

au·to·num·mer <autonummer|s> [ɑutonʏmər] SUBST nt

autonummer

Autonummer f

autonummer

polizeiliche(s) Kennzeichen nt

fuif·num·mer <fuifnummer|s> [fœyfnʏmər] SUBST nt

fuifnummer

lebenslustiger Mensch m

in·fo·num·mer <infonummer|s> SUBST nt

infonummer

Infonummer f

rang·num·mer <rangnummer|s> [rɑŋnʏmər] SUBST nt

rangnummer

Rangnummer f

volg·num·mer <volgnummer|s> [vɔlxnʏmər] SUBST nt

1. volgnummer (nummer):

volgnummer

laufende Nummer f

2. volgnummer (papiertje):

volgnummer

Nummernzettel m

een volgnummertje trekken

eine Nummer ziehen

zang·num·mer <zangnummer|s> [zɑŋnʏmər] SUBST nt

zangnummer

Gesang(s)stück nt

zangnummer (in toneelstuk)

Gesangseinlage f

zo·ne·num·mer <zonenummer|s> [zɔːnənʏmər] SUBST nt belg

zonenummer

Vorwahl f

zonenummer

Vorwahlnummer f

zonenummer

Ortsnetzkennzahl f fachspr

suc·ces·num·mer <succesnummer|s> [syksɛsnʏmər] SUBST nt

succesnummer

Spitzenreiter m

succesnummer (verkoop)

Kassenschlager m

succesnummer (verkoop)

Reißer m ugs

succesnummer (verkoop)

Hit m ugs

te·le·foon·num·mer <telefoonnummer|s> [teləfonʏmər] SUBST nt

telefoonnummer

Telefonnummer f

telefoonnummer

Rufnummer f

door·kies·num·mer <doorkiesnummer|s> [dorkisnʏmər] SUBST nt

doorkiesnummer

Durchwahlnummer f