Übersetzungen für „producente“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pro·du·cent <producent|en> [prodysɛnt] SUBST m

producent

Produzent m

producent

Hersteller m

pro·du·ce·ren <produceerde, h. geproduceerd> [prodyserə(n)] VERB trans

1. produceren (voortbrengen):

produceren

produzieren

produceren

herstellen

2. produceren jur. (overleggen):

produceren

einreichen

pro·duc·tie <productie|s> [prodʏksi] SUBST f

1. productie:

productie (vervaardiging)

Produktion f

productie (vervaardiging)

Herstellung f

productie (winning)

Förderung f

in productie komen

in Produktion gehen

iets in productie nemen [o. brengen]

die Produktion von etw aufnehmen

de productie van steenkool

die Steinkohlenförderung

de productie vergroten

die Produktion steigern

2. productie (wat geproduceerd is):

productie

Produktion f

productie

Erzeugnisse Pl

de productie van maagzuur

die Produktion von Magensäure

pro·duct <product|en> [prodʏkt] SUBST nt

1. product (voortbrengsel):

product

Produkt nt

product

Erzeugnis nt

2. product wisk.:

product

Produkt nt