Niederländisch » Deutsch

re·bel·le·ren <rebelleerde, h. gerebelleerd> [rəbɛlerə(n)] VERB intr

1. rebelleren (zich verzetten tegen het gezag):

2. rebelleren (in opstand komen):

re·bel·lie <rebellie|ën> [rəbɛli] SUBST f

1. rebellie (opstand tegen de overheid):

2. rebellie (opstandigheid):

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] SUBST m en f

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

Angestellte(r) f(m)

2. bediende (dienaar):

Diener m

3. bediende (beambte):

Bedienstete(r) f(m)

over·le·ven·de <overlevende|n> [ovərlevəndə] SUBST m en f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski