Übersetzungen für „skigebiet“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sui·ker·biet <suikerbiet|en> [sœykərbit] SUBST f

suikerbiet

Zuckerrübe f

vak·ge·bied <vakgebied|en> [vɑkxəbit] SUBST nt

vakgebied

Fachgebiet nt

ski·lift <skilift|en> [skilɪft] SUBST m

skilift

Skilift m

skie·ster SUBST f

skiester weibliche Form von skiër

Siehe auch: skiër

ski·ër <skiër|s> [skijər] SUBST m

skiër

Skifahrer m

skiër

Skiläufer m

doel·ge·bied <doelgebied|en> [dulɣəbit] SUBST nt

doelgebied

Torraum m

ramp·ge·bied <rampgebied|en> [rɑmpxəbit] SUBST nt

rampgebied

Katastrophengebiet nt

rampgebied (noodgebied)

Notstandsgebiet nt

woon·ge·bied <woongebied|en> [woŋɣəbit] SUBST nt

1. woongebied (mensen):

woongebied

Wohnort m

woongebied

Wohnsitz m

forenzen tussen woon- en werkgebied

pendeln zwischen Wohnsitz und Arbeitsplatz

2. woongebied (dieren):

woongebied

Standort m

woongebied

Lebensraum m

Roer·ge·bied [rurɣəbit] SUBST nt geen Pl

Roergebied

Ruhrgebiet nt

Roergebied

Kohlenpott m ugs

wijn·ge·bied <wijngebied|en> [wɛɪŋɣəbit] SUBST nt

wijngebied

Weingegend f