Übersetzungen für „spannender“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

span·nend <spannende, spannender, spannendst> [spɑnənt] ADJ

spannend

spannend

pan·nen·dak <pannendak|en> [pɑnə(n)dɑk] SUBST nt

pannendak

Ziegeldach nt

span·nen¹ <spande, h. gespannen> [spɑnə(n)] VERB intr (nauw sluiten)

spannen

spannen

die broek spant om de billen

die Hose spannt am [o. überm] Gesäß

span·ning <spanning|en> [spɑnɪŋ] SUBST f

spanning

Spannung f

in spanning zitten

gespannt sein

in spanning iets afwachten

etw mit Spannung erwarten

de internationale spanningen

die internationalen Spannungen

de spanning is te snijden übtr

es herrscht eine knisternde Spannung

op het lichtnet staat spanning

das Leitungsnetz steht unter Spannung

zij leven in voortdurende spanning met elkaar

sie leben fortwährend in einem gespannten Verhältnis miteinander

in·span·nend [ɪnspɑnənt] ADJ

inspannend

anstrengend

corrigeren is inspannend werk

Korrigieren ist eine anstrengende Arbeit

af·zen·der <afzender|s> [ɑfsɛndər] SUBST m

afzender

Absender m

in·zen·der <inzender|s> [ɪnzɛndər] SUBST m

inzender

Einsender m

ka·len·der <kalender|s> [kalɛndər] SUBST m

kalender

Kalender m

de gregoriaanse kalender

der gregorianische Kalender

span·ne SUBST f

spanne → span²

Siehe auch: span , span

span² <span|nen> [spɑn] SUBST f

1. span (afstand tussen duim en pink):

span

Spanne f

2. span (tijdruimte):

span

Spanne f

span

Zeitspanne f

span¹ <span|nen> [spɑn] SUBST nt (koppel, paar)

span

Gespann nt

een aardig span(netje)

ein hübsches Gespann

een mooi span paarden

ein schönes Pferdegespann