Übersetzungen für „staatsamateurin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

staats·man <staatsman|nen, staats|lieden> [statsmɑn] SUBST m

staatsman

Staatsmann m

staatsman (allgemeen)

Politiker m

staats·kerk [statskɛrk] SUBST f geen Pl

staatskerk

Staatskirche f

staatskerk (met onafhankelijk bestuur)

Nationalkirche f

staats·ruif [statsrœyf] SUBST f geen Pl iron

staatsruif

Staatskrippe f

uit de staatsruif eten

aus der Staatskrippe futtern

staats·be·leid [statsbəlɛɪt] SUBST nt geen Pl

staatsbeleid

Staatspolitik f

staats·be·stel [statsbəstɛl] SUBST nt geen Pl

1. staatsbestel (bestuur van een staat):

staatsbestel

Staatsführung f

staatsbestel

Staatsverwaltung f

2. staatsbestel (inrichting van het staatsbestuur):

staatsbestel

Staatssystem nt

staats·bur·ger <staatsburger|s> [statsbʏrɣər] SUBST m

staatsburger

Staatsangehörige(r) m

staatsburger

Staatsbürger m

staats·ge·heim <staatsgeheim|en> [statsxəhɛim] SUBST nt ook übtr

staatsgeheim

Staatsgeheimnis nt

staats·par·tij <staatspartij|en> [statspɑrtɛɪ] SUBST f

staatspartij

Staatspartei f

staatspartij

politische Partei f

staats·macht <staatsmacht|en> [statsmɑxt] SUBST f

1. staatsmacht (regeringsmacht):

staatsmacht

Staatsgewalt f

staatsmacht

Regierungsgewalt f

2. staatsmacht (deel van deze macht):

staatsmacht

staatliche Gewalt f

staatsmacht

staatliche Macht f