Niederländisch » Deutsch

eco·no·mie <economie|ën> [ekonomi] SUBST f

1. economie (staathuishoudkunde):

2. economie (zuinigheid, bezuiniging):

3. economie (staathuishoudkundig bestuur):

4. economie (opzet uit oogpunt van doelmatigheid):

au·to·no·mie [ɑutonomi] SUBST f geen Pl

gas·tro·no·mie [ɣɑstronomi] SUBST f geen Pl

fy·si·o·no·mie <fysionomie|ën> [fizijonomi] SUBST f

as·tro·no·mie [ɑstronomi] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski