Übersetzungen für „telestichon“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

te·les·coop <teles|copen> [teləskop] SUBST m

telescoop

Teleskop nt

te·le·ma·ti·ca [teləmatika] SUBST f geen Pl

telematica

Telematik f

te·le·foon <telefoon|s, tele|fonen> [teləfon] SUBST m

1. telefoon (toestel):

telefoon

Telefon nt

aan de telefoon hangen übtr

an der Strippe hängen ugs

de draadloze telefoon

das schnurlose Telefon

de draagbare telefoon

das Handy

de telefoon gaat (over)

das Telefon klingt

de mobiele telefoon

das Mobiltelefon

2. telefoon (hoorn):

telefoon

Hörer m

de telefoon neerleggen

den Hörer auflegen

de telefoon opnemen

den Hörer abheben

de telefoon wordt niet opgenomen

es meldet sich niemand

3. telefoon (oproep):

telefoon

Anruf m

telefoon

Telefonanruf m

de telefoon aannemen

den Anruf entgegennehmen

er is telefoon voor u

Sie werden am Telefon verlangt

4. telefoon (gesprek):

telefoon

Telefongespräch nt

een telefoontje plegen

ein Telefongespräch führen

te·leur·stel·len <stelde teleur, h. teleurgesteld> [təlørstɛlə(n)] VERB trans

teleurstellen

enttäuschen

ik ben erg teleurgesteld in hem

ich bin sehr enttäuscht von ihm

een teleurgestelde liefde

eine enttäuschte Liebe

te·lex·be·richt <telexbericht|en> [telɛksbərɪxt] SUBST nt

telexbericht

Telex nt