Niederländisch » Deutsch

co·ör·di·ne·ren <coördineerde, h. gecoördineerd> [koɔrdinerə(n)] VERB trans

tor·pe·de·ren <torpedeerde, h. getorpedeerd> [tɔrpəderə(n)] VERB trans ook übtr

hoef·die·ren [huvdirə(n)] SUBST Pl

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

hol·te·die·ren [hɔltədirə(n)] SUBST Pl

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] VERB trans

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski