Niederländisch » Deutsch

tra·<tracé|s> [trase] SUBST nt

1. tracé (traject):

2. tracé spoorw.:

3. tracé (weg- en waterbouw; afgetekende aslijn):

Trasse f

4. tracé (weg- en waterbouw; ontwerp, schets):

Trasse f

crack [krɛk]

crack [[o. krɑk]] crack|s SUBST m:

Crack m

trance <trance|s> [trɑ̃s(ə)] SUBST f ook muz.

traag <trage, trager, traagst> [trax] ADJ ook nat.

trans <trans|en> [trɑns] SUBST m

1. trans (borstwering):

2. trans (kooromgang):

Umgang m

trant [trɑnt] SUBST m geen Pl

2. trant (soort):

Art f
Sorte f

tra·fo <trafo|'s> [trafo] SUBST m

trac·tor <tractor|en, tractor|s> [trɑktɔr, trɛktɔr] SUBST m

trac·tie [trɑksi] SUBST f geen Pl

1. tractie (trekkracht):

Traktion f fachspr
Ziehen nt

2. tractie (divisie):

Traktion f fachspr

tra·giek [traɣik] SUBST f geen Pl

tra·ject <traject|en> [trajɛkt] SUBST nt


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski