Übersetzungen für „uitkrijgen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

uit·krij·gen <kreeg uit, h. uitgekregen> [œytkrɛiɣə(n)] VERB trans

1. uitkrijgen (erin slagen uit te trekken):

uitkrijgen

ausbekommen ugs

uitkrijgen

auskriegen ugs

2. uitkrijgen (ten einde lezen):

uitkrijgen

auslesen

3. uitkrijgen (erin slagen op te lossen):

uitkrijgen

lösen

uitkrijgen

rausbekommen ugs