Übersetzungen für „uitval“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

uit·val <uitval|len> [œytfɑl] SUBST m

1. uitval:

uitval (losbarsting in woorden)

Ausfall m

uitval (sterker)

Ausbruch m

2. uitval (het uitvallen van haar):

uitval

Ausfall m

3. uitval (aanval op de belegeraars):

uitval

Ausfall m

4. uitval SPORT:

uitval

Ausfall m

Beispielsätze für uitval

ik was niet op die uitval verdacht

ich war nicht auf den Ausfall vorbereitet [o. gefasst]