Übersetzungen für „umzugstermin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ambts·ter·mijn <ambtstermijn|en> [ɑmtstɛrmɛin] SUBST m

ambtstermijn

Amtszeit f

ambtstermijn

Amtsperiode f

op·zeg·gings·ter·mijn [ɔpsɛɣɪŋstɛrmɛɪn] SUBST m

opzeggingstermijn

Kündigungsfrist f

met een opzeggingstermijn van drie maanden

mit einer dreimonatigen Kündigungsfrist

zee·meer·min <zeemeermin|nen> [zemermɪn] SUBST f

zeemeermin

Meerjungfrau f

le·ve·rings·ter·mijn <leveringstermijn|en> [levərɪŋstɛrmɛin] SUBST m

leveringstermijn

Lieferfrist f

be·ta·lings·ter·mijn <betalingstermijn|en> [bətalɪŋstɛrmɛin] SUBST m

betalingstermijn

Zahlungsfrist f

betalingstermijn

Zahlungstermin m

rug·steun SUBST m

rugsteun → ruggensteun

Siehe auch: ruggensteun

rug·gen·steun [rʏɣə(n)støn] SUBST m geen Pl

1. ruggensteun:

ruggensteun (steun in de rug)

Rückenstütze f

ruggensteun (leuning)

Rückenlehne f

2. ruggensteun:

ruggensteun (hulp)

Rückhalt m

ruggensteun (morele steun)

Rückenstärkung f

iem ruggensteun geven

jdm das Rückgrat stärken