Übersetzungen für „verkarten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·kor·ten <verkortte, h. verkort> [vərkɔrtə(n)] VERB trans

1. verkorten:

verkorten (korter maken)

(ver)kürzen

verkorten (kleding)

kürzen

een touw 10 cm verkorten

eine Schnur um 10 cm verkürzen

2. verkorten (korter van duur maken):

verkorten

verkürzen

de tijd verkorten

die Zeit verkürzen

de tijd verkorten (zijn tijd verdrijven)

sich Dat die Zeit verkürzen

ver·kal·ken <verkalkte, i. verkalkt> [vərkɑlkə(n)] VERB intr

verkalken

verkalken

ver·kas·sen <verkaste, i. verkast> [vərkɑsə(n)] VERB intr

verkassen (verhuizen)

umziehen

verkassen (verdwijnen)

sich verziehen

ver·ko·ren [vərkorə(n)] ADJ

verkoren

auserwählt

verkoren

auserkoren form

ver·ke·ren <verkeerde, i. verkeerd> [vərkerə(n)] VERB intr

1. verkeren (zich bevinden):

verkeren

sich befinden

in gevaar verkeren

sich in Gefahr befinden

in de mening verkeren

der Meinung sein

in onzekerheid verkeren

in Ungewissheit schweben

2. verkeren (zich bewegen (in)):

verkeren

verkehren

met iem verkeren

mit jdm verkehren

3. verkeren (veranderen):

verkeren

sich verkehren

verkeren

sich (ver)wandeln

in het tegendeel verkeren

sich ins Gegenteil verkehren [o. wenden] [o. verwandeln]

het kan verkeren Sprichw

das Blättchen kann sich wenden