Übersetzungen für „verschuiven“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·schui·ven¹ <verschoof, h. verschoven> [vərsxœyvə(n)] VERB trans

1. verschuiven (verplaatsen):

verschuiven

verschieben

meubels verschuiven

Möbel verrücken

2. verschuiven (opschorten):

verschuiven

verschieben

verschuiven

aufschieben

iets van de ene dag naar de andere verschuiven

etw von einem Tag auf einen anderen aufschieben

ver·schui·ven² <verschoof, i. verschoven> [vərsxœyvə(n)] VERB intr (opschuiven)

verschuiven

sich verschieben

Beispielsätze für verschuiven

meubels verschuiven

Möbel verrücken

iets van de ene dag naar de andere verschuiven

etw von einem Tag auf einen anderen aufschieben