Übersetzungen für „visagist“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

vis·vangst [vɪsfɑŋst] SUBST f geen Pl

visvangst

Fischfang m

vis·ak·te <visakte|n, visakte|s> [vɪsɑktə] SUBST f

visakte

Angelschein m

vi·sie <visie|s> [vizi] SUBST f

1. visie (mening):

visie

Ansicht f

visie

Sicht f

visie

Anschauung f

hij heeft daar een heel andere visie op

er ist da ganz anderer Ansicht

mijn visie op deze problematiek

meine Sicht dieser Problematik

2. visie (wijze van zien):

visie

Betrachtungsweise f

visie

Anschauungsweise f

de visie van de kunstenaar

die Perspektive des Künstlers

3. visie (inzage):

visie

Einsicht f

visie

Einblick m

ter visie liggen/leggen

zur Einsicht ausliegen/auslegen

vi·si·te <visite|s> [vizitə] SUBST f

1. visite (bezoek):

visite

Besuch m

visites afleggen [o. maken ]

Besuche machen

bij iem op visite gaan

jdn besuchen

bij iem op visite gaan

jdm einen Besuch machen

2. visite (personen op bezoek):

visite

Besuch m

visite krijgen

Besuch bekommen

3. visite:

visite (ambtelijk bezoek)

Besuch m

visite (van een arts in een ziekenhuis)

Visite f

vis·lijn <vislijn|en> [vɪslɛin] SUBST f

vislijn (beug)

Langleine f

vislijn (van een hengel)

Angelleine f

de vislijn uitwerpen

die Angelleine auswerfen

vis·graat <vis|graten> [vɪsxrat] SUBST f

1. visgraat (been van vissen):

visgraat

Fischgräte f

2. visgraat (visgraatdessin):

visgraat

Fischgrätenmuster nt

visgraat

Fischgrat nt

vis·stick <visstick|s> [vɪstɪk] SUBST m

visstick

Fischstäbchen nt