Übersetzungen für „wittenberger“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

zit·ten·blij·ver <zittenblijver|s> [zɪtə(n)blɛivər] SUBST m

zittenblijver

Sitzenbleiber m

kran·ten·be·zor·ger <krantenbezorger|s> [krɑntə(n)bəzɔrɣər] SUBST m

krantenbezorger

Zeitungsausträger m

wit·te·brood <witte|broden> [wɪtəbrot] SUBST nt

wittebrood

Weißbrot nt

zit·ten·blijf·ster SUBST f

zittenblijfster weibliche Form von zittenblijver

Siehe auch: zittenblijver

zit·ten·blij·ver <zittenblijver|s> [zɪtə(n)blɛivər] SUBST m

zittenblijver

Sitzenbleiber m

wit·ten <witte, h. gewit> [wɪtə(n)] VERB trans

1. witten (muren):

witten

weißen

witten

tünchen

2. witten (zwart geld):

witten

waschen

het witten van geld

die Geldwäsche

ere·bur·ger <ereburger|s> [erəbʏrɣər] SUBST m

ereburger

Ehrenbürger m

Neu·ren·berg [nørə(n)bɛrx] SUBST nt geen Pl

Neurenberg

Nürnberg nt

me·de·bur·ger <medeburger|s> [medəbʏrɣər] SUBST m

medeburger

Mitbürger m

Luxem·bur·ger <Luxemburger|s> [lyksəmbʏrɣər] SUBST m

Luxemburger

Luxemburger m

we·reld·bur·ger <wereldburger|s> [werəldbʏrɣər] SUBST m

1. wereldburger (mens):

wereldburger

Erdenbürger m

2. wereldburger (kosmopoliet):

wereldburger

Weltbürger m

wereldburger form

Kosmopolit m

mid·den·berm <middenberm|en> [mɪdə(n)bɛrm] SUBST m

middenberm

Grünstreifen m

middenberm

Mittelstreifen m