Übersetzungen für „zielzorg“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ziel·loos [zilos] ADJ

zielloos (zonder gevoel)

seelenlos

zielloos (dood)

entseelt form

ge·zins·zorg <gezinszorg|en> [ɣəzɪnsɔrx] SUBST f (gereglementeerde zorg)

gezinszorg

Familienfürsorge f

ziel·to·gen <zieltoogde, h. gezieltoogd> [ziltoɣə(n)] VERB intr

zieltogen

im Sterben liegen

zieltogen plantk.

eingehen

de partij leidt een zieltogend bestaan

die Partei schwindet dahin

zui·ge·lin·gen·zorg [zœyɣəlɪŋə(n)zɔrx] SUBST f geen Pl

zuigelingenzorg

Säuglingsfürsorge f

zie·len·rust [zilə(n)rʏst] SUBST f geen Pl

1. zielenrust:

zielenrust (gemoedsrust)

Seelenruhe f

zielenrust (minder sterk)

Gemütsruhe f

2. zielenrust (eeuwige zaligheid):

zielenrust

Seelenfrieden m

zie·len·poot <zielen|poten> [zilə(n)pot] SUBST m ugs

zielenpoot

arme(r) Tropf m ugs

zielenpoot (ook onbemiddeld)

arme(r) Schlucker m ugs

wel·zijns·zorg [wɛlzɛinzɔrx] SUBST f geen Pl

welzijnszorg

Sozialwesen nt

welzijnszorg

Sozialfürsorge f

de militaire welzijnszorg

die Truppenbetreuung

voor·zorg <voorzorg|en> [vorzɔrx] SUBST f

voorzorg

Vorsorge f

uit voorzorg iets doen

vorsorglich etw tun