Niederländisch » Deutsch

zwaai·en1 <zwaaide, h. gezwaaid> [zwajə(n)] VERB trans

zwaai·ing SUBST f

zwaaiing → zwaai

Siehe auch: zwaai

zwaar·til·lend [zwartɪlənt] ADJ

zwaar·be·la·den [zwarbəladə(n)] ADJ

zwaai·deur <zwaaideur|en> [zwajdør] SUBST f

na·zwaai·en <zwaaide na, h. nagezwaaid> [nazwajə(n)] VERB trans

af·zwaai·en <zwaaide af, i. afgezwaaid> [ɑfswajə(n)] VERB intr

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] SUBST m en f

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

Angestellte(r) f(m)

2. bediende (dienaar):

Diener m

3. bediende (beambte):

Bedienstete(r) f(m)

zwaar·we·gend [zwarweɣənt] ADJ

zwaai·licht <zwaailicht|en> [zwajlɪxt] SUBST nt

uit·zwaai·en <zwaaide uit, h. uitgezwaaid> [œytswajə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski