Übersetzungen für „auslogieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈaus·ran·gie·ren VERB trans ugs übtr

ausrangieren

afdanken

ˈaus·sor·tie·ren VERB trans

aussortieren

uitsorteren

aussortieren

uitzoeken

ˈaus·pro·bie·ren VERB trans

ausprobieren

(uit)proberen

ausprobieren

(uit)testen

etw an jdm ausprobieren

iets op iem uitproberen [o. uittesten]

ˈaus·log·gen VERB refl COMPUT

ausloggen

uitloggen

ˈaus·lee·ren VERB trans

1. ausleeren (ausgießen):

ausleeren

(helemaal) ledigen

ausleeren

leeggieten

den Weinbecher ausleeren

de wijnbeker helemaal leegdrinken

2. ausleeren (wegschütten):

ausleeren

uitgieten

ausleeren

weggieten

lo·ˈgie·ren¹ [loˈʒiːrən] VERB intr veraltet

logieren

logeren

ˈaus·lei·ern² VERB trans ugs

ausleiern (abnutzen, verschleißen)

uitslijten

ausleiern (abnutzen, verschleißen)

verslijten ook fig.

ausleiern (sich dehnen)

uitrekken

ein Gewinde ausleiern

een schroefdraad doldraaien [o. uitslijten] [o. verslijten]

ˈaus·ra·die·ren VERB trans

1. ausradieren (mit Radiergummi entfernen):

ausradieren

uitgummen

ausradieren

uitgommen

ausradieren

uitwissen

2. ausradieren (streichen):

etw aus seinem Gedächtnis ausradieren übtr

iets uit zijn geheugen [o. herinnering] bannen

3. ausradieren (vernichten):

ausradieren

totaal verwoesten

eine Stadt ausradieren

een stad van de aardbodem wegvagen

ˈaus·ku·rie·ren² VERB refl ugs

auskurieren

helemaal genezen

auskurieren

herstellen

ˈaus·ra·sie·ren VERB trans

ausrasieren

uitscheren

ausrasieren

wegscheren

ausrasieren

kaalscheren