Übersetzungen für „davongaloppieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ga·lop·ˈpie·ren [galɔˈpiːrən] VERB intr

galoppieren

galopperen

da·ˈvon·ge·hen VERB intr unreg

1. davongehen:

davongehen

weggaan

davongehen

weglopen

2. davongehen geh:

davongehen

sterven

davongehen

heengaan

da·ˈvon·ei·len VERB intr

davoneilen

hard weglopen

davoneilen

wegsnellen

da·ˈvon·kom·men VERB intr unreg

davonkommen

er afkomen

davonkommen

het redden

glimpflich davonkommen

er genadig afkomen

leichten Kauf(e)s davonkommen geh übtr

er zonder veel kleerscheuren [o. er slechts met een nat pak] [o. er nog vrij goed(koop)] afkomen

mit dem Leben davonkommen

het er levend afbrengen

mit einem blauen Auge davonkommen

er redelijk goed afkomen

ungeschoren davonkommen

er goed [o. heelhuids] afkomen

da·ˈvon·lau·fen VERB intr unreg

1. davonlaufen (weglaufen):

davonlaufen

weglopen

davonlaufen

ervandoor gaan

es ist zum Davonlaufen! übtr

het is niet om te harden!

2. davonlaufen übtr (die Kontrolle verlieren):

davonlaufen

uit de hand lopen

da·ˈvon·ma·chen VERB refl

1. davonmachen:

davonmachen

er tussenuit knijpen

davonmachen

onopvallend vertrekken

2. davonmachen übtr:

davonmachen

sterven

davonmachen

heengaan

da·ˈvon·schlei·chen¹ VERB intr unreg

davonschleichen

onopvallend [o. stilletjes] weggaan

grup·ˈpie·ren¹ [grʊˈpiːrən] VERB trans

gruppieren

groeperen

gruppieren

groepen vormen

gruppieren

in [o. naar] groepen indelen

etw in Kapitel gruppieren

iets in hoofdstukken indelen

frap·ˈpie·ren [fraˈpiːrən] VERB trans

1. frappieren geh (überraschen):

frappieren

treffen

frappieren

frapperen

frappieren

verbazen

2. frappieren geh fachspr:

frappieren

frapperen

frappieren

in ijs zetten

frappieren

laten afkoelen

dra·ˈpie·ren [draˈpiːrən] VERB trans

1. drapieren:

drapieren

draperen

drapieren

in plooien leggen

2. drapieren:

drapieren

draperen

drapieren

versieren