Übersetzungen für „forttragend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈfort·ja·gen¹ VERB intr

fortjagen

wegstuiven

fortjagen

wegscheuren

fortjagen

wegrennen

ˈfort·trei·ben¹ VERB intr unreg

forttreiben

voortdrijven

forttreiben

wegdrijven

forttreiben

afdrijven

ˈfort·wäh·rend ADJ

fortwährend

voortdurend

fortwährend

aanhoudend

fortwährend

onophoudelijk

eine fortwährende Störung

een voortdurende storing

ˈnach·tra·gend [ˈnaːxtraːgn̩t] ADJ

nachtragend

haatdragend

ˈfort·brin·gen VERB trans unreg

1. fortbringen (wegbringen):

fortbringen

wegbrengen

2. fortbringen (bewegen):

fortbringen

voort [o. verder] [o. weg] krijgen

fortbringen

van de plaats krijgen

er ist vom Schaufenster nicht fortzubringen

hij is van de etalage niet weg te slaan