Übersetzungen für „duimschroeven“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

schroe·ven¹ <schroefde, h. geschroefd> [sxruvə(n)] VERB intr (ronddraaien)

schroeven

schrauben

los·schroe·ven <schroefde los, h. losgeschroefd> [lɔsxruvə(n)] VERB trans

losschroeven

aufschrauben

losschroeven

losschrauben

op·schroe·ven <schroefde op, h. opgeschroefd> [ɔpsxruvə(n)] VERB trans

1. opschroeven (schroevend naar boven bewegen):

opschroeven

hochschrauben

opschroeven

hinaufschrauben

2. opschroeven (iets opdrijven):

opschroeven

hochschrauben

opschroeven

in die Höhe schrauben

de belastingen opschroeven

die Steuern hochtreiben

3. opschroeven (opkloppen):

opschroeven

übertreiben

opschroeven

aufbauschen

4. opschroeven (iets vastmaken op):

opschroeven

aufschrauben

aan·schroe·ven <schroefde aan, h. aangeschroefd> [ansxruvə(n)] VERB trans

1. aanschroeven (vastmaken):

aanschroeven

anschrauben

aanschroeven

festschrauben

2. aanschroeven (vaster draaien):

aanschroeven

andrehen

aanschroeven

anziehen

af·schroe·ven <schroefde af, h. afgeschroefd> [ɑfsxruvə(n)] VERB trans

afschroeven

abschrauben

vast·schroe·ven <schroefde vast, h. vastgeschroefd> [vɑstsxruvə(n)] VERB trans

vastschroeven

festschrauben