Niederländisch » Deutsch

ge·van·ge·ne <gevangene|n> [ɣəvɑŋənə] SUBST m en f

1. gevangene (gevangen genomen persoon):

Gefangene(r) f(m)

2. gevangene (gedetineerde):

Gefangene(r) f(m)

krijgs·ge·van·ge·ne <krijgsgevangene|n> [krɛixsxəvɑŋənə] SUBST m

ge·van·gen2 VERB

gevangen volt. deelw. van vangen

Siehe auch: vangen

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VERB trans

3. vangen ugs (beetnemen):

4. vangen ugs (verdienen):

kam·peer·wa·gen <kampeerwagen|s> [kɑmperwaɣə(n)] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski