Übersetzungen für „neer“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

neer [ner] ADV

1. neer (naar beneden):

neer

nieder

neer

herunter

neer

hinunter

op en neer (heen en weer)

auf und ab

op en neer (omhoog en omlaag)

auf und nieder

2. neer (op de grond):

neer

nieder

neer

zu Boden

Beispielsätze für neer

op en neer reizen

pendeln

het paard stortte neer

das Pferd stürzte

de avond daalt neer

der Abend senkt sich nieder

de luchtballon daalt neer

der Luftballon sinkt herab

op en neer (heen en weer)

auf und ab

bladeren dwarrelden neer

Blätter wirbelten herab

hier slaat veel slib neer

hier lagert sich viel Schlamm ab

zij plofte haar tas neer

sie pfefferte ihre Tasche hin ugs

dat komt op hetzelfde neer

das läuft auf dasselbe hinaus

alles komt op mij neer übtr

immer bin ich für alles verantwortlich

laat de rolgordijnen maar neer

lass die Rollos nur unten

de straat op en neer lopen

die Straße auf und ab gehen

de kanarie wipt op en neer

der Kanarienvogel hüpft auf und ab

de regen viel in stromen neer

der Regen fiel in Strömen

hij viel op de grond neer

er fiel zu Boden

zet de koffers daar maar neer

stell die Koffer einfach dorthin

dat komt op het volgende neer

das läuft darauf hinaus, dass …

de rivier slaat hier veel slib neer

der Fluss lagert hier viel Schlamm ab

het vocht slaat neer op de ruiten

die Feuchtigkeit schlägt sich an den Scheiben nieder