Übersetzungen für „winstdaling“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·stel·ling <instelling|en> [ɪnstɛlɪŋ] SUBST f

1. instelling:

instelling (oprichting)

Gründung f

instelling (commissie)

Einsetzung f

instelling (prijs)

Stiftung f

instelling (regeling, wet)

Einführung f

instelling (regeling, wet)

Durchführung f

2. instelling:

instelling (organisatie, instituut: openbaar)

Einrichtung f

instelling (organisatie, instituut: openbaar)

Institution f

instelling (organisatie, instituut: gebouw met zich daarin bevindende instelling)

Anstalt f

instelling (organisatie, instituut: gebouw met zich daarin bevindende instelling)

Institut nt

financiële instellingen

Geldinstitute Pl

openbare instellingen

öffentliche Einrichtungen Pl

3. instelling:

instelling

Gesinnung f

instelling (mentaliteit)

Einstellung f

een zakelijke instelling hebben (commercieel)

Geschäftssinn haben

een zakelijke instelling hebben (nuchter, objectief)

sachlich eingestellt sein

uit·stra·ling <uitstraling|en> [œytstralɪŋ] SUBST f ook übtr

uitstraling

Ausstrahlung f

prijs·da·ling <prijsdaling|en> [prɛizdalɪŋ] SUBST f

prijsdaling

Preissenkung f

prijsdaling

Preisrückgang m

stra·ling <straling|en> [stralɪŋ] SUBST f

straling

Strahlung f

af·stra·ling <afstraling|en> [ɑfstralɪŋ] SUBST f

1. afstraling (het afstralen):

afstraling

Ausstrahlung f

2. afstraling (afspiegeling):

afstraling

Abglanz m

winst·be·jag [wɪnstbəjɑx] SUBST nt geen Pl

winstbejag

Profitsucht f

winstbejag

Gewinnsucht f

winstbejag

Profitstreben nt

winst·mar·ge <winstmarge|s> [wɪnstmɑːrʒə] SUBST f

winstmarge

Gewinnspanne f

winstmarge

Verdienstspanne f

winst·ge·vend [wɪnstxevənt] ADJ

winstgevend

Gewinn bringend

winstgevend

einträglich

af·da·ling <afdaling|en> [ɑvdalɪŋ] SUBST f

1. afdaling:

afdaling (het naar beneden gaan)

Abstieg m

afdaling (rijdend)

Abfahrt f

afdaling (rijdend in de bergen)

Talfahrt f

2. afdaling SPORT:

afdaling

Abfahrtslauf m

koers·da·ling <koersdaling|en> [kurzdalɪŋ] SUBST f

koersdaling

Kursrückgang m

koersdaling

Kursverfall m

koersdaling (plotseling en sterk)

Kurssturz m

be·ta·ling <betaling|en> [bətalɪŋ] SUBST f

betaling

Zahlung f

betaling

Bezahlung f

contante betaling

Barzahlung f

contante betaling

Zahlung in bar

betaling in termijnen/gedeeltelijke betaling

Raten-/Teilzahlung f

het uitstel van betaling

der Zahlungsaufschub

het uitstel van betaling

die Stundung

aan·ha·ling <aanhaling|en> [anhalɪŋ] SUBST f

1. aanhaling (het citeren):

aanhaling

Anführung f

2. aanhaling (citaat):

aanhaling

Zitat nt

ver·ta·ling <vertaling|en> [vərtalɪŋ] SUBST f

vertaling

Übersetzung f

vertaling

Übertragung f

een vertaling in het Grieks

eine Übersetzung ins Griechische

af·be·ta·ling <afbetaling|en> [ɑvbətalɪŋ] SUBST f

1. afbetaling (betaling in mindering):

afbetaling

Teilzahlung f

afbetaling

Ratenzahlung f

op afbetaling kopen

auf Raten kaufen

2. afbetaling:

afbetaling (volledige voldoening)

Ablösung f

afbetaling (schulden)

Tilgung f

bij·be·ta·ling [bɛɪbətalɪŋ] SUBST f geen Pl

bijbetaling

Zuzahlung f

aan·be·ta·ling <aanbetaling|en> [ambətalɪŋ] SUBST f

aanbetaling

Anzahlung f

een aanbetaling voor iets doen

eine Anzahlung für etw leisten

uit·be·ta·ling <uitbetaling|en> [œydbətalɪŋ] SUBST f

uitbetaling

Aus(be)zahlung f

winst·aan·deel <winstaan|delen> [wɪnstandel] SUBST nt

winstaandeel

Gewinnanteil m

winstaandeel

Prozente Pl

winstaandeel (van werknemers)

Gewinnbeteiligung f