Niederländisch » Deutsch

groeps·ver·band <groepsverband|en> [ɣrupsfərbɑnt] SUBST nt

groe·pe·ring <groepering|en> [ɣruperɪŋ] SUBST f (groep)

be·roeps·op·lei·ding <beroepsopleiding|en> [bərupsɔplɛidɪŋ] SUBST f

groeps·druk SUBST m geen Pl

groeps·geest [ɣrupsxest] SUBST m geen Pl

die·ren·op·vang SUBST m

dierenopvang → dierenasiel

Siehe auch: dierenasiel

die·ren·asiel <dierenasiel|s> [dirə(n)azil] SUBST nt

kin·der·op·vang [kɪndərɔpfɑŋ] SUBST m geen Pl

groe·pe·ren1 <groepeerde, h. gegroepeerd> [ɣruperə(n)] VERB trans (rangschikken)

groen·ling <groenling|en> [ɣrunlɪŋ] SUBST m

groen·te·man <groenteman|nen> [ɣruntəmɑn] SUBST m

groenteman → groenteboer

Siehe auch: groenteboer

groen·te·boer <groenteboer|en> [ɣruntəbur] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski