Übersetzungen für „houthakken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

hout·hak·ker <houthakker|s> [hɑuthɑkər] SUBST m

houthakker

Holzfäller m

hout·han·del <houthandel|s> [hɑuthɑndəl] SUBST m

1. houthandel (winkel):

houthandel

Holzhandlung f

2. houthandel (de handel in hout):

houthandel

Holzhandel m

uit·hak·ken <hakte uit, h. uitgehakt> [œythɑkə(n)] VERB trans

uithakken

aushauen

uithakken

meißeln

om·hak·ken <hakte om, h. omgehakt> [ɔmhɑkə(n)] VERB trans

omhakken

umhauen

omhakken

umhacken

een boom/een bos omhakken

einen Baum umhauen/einen Wald abholzen