Niederländisch » Deutsch

door·kijk <doorkijk|en> [dorkɛik] SUBST m

door·kij·ken1 <keek door, h. doorgekeken> [dorkɛikə(n)] VERB intr (door iets heen kijken, zichtbaar zijn)

door·kie·zen <koos door, h. doorgekozen> [dorkizə(n)] VERB intr

door·kies·num·mer <doorkiesnummer|s> [dorkisnʏmər] SUBST nt

door·klik·ken <klikte door, h. doorgeklikt> [dorklɪkə(n)] VERB intr

door·klin·ken1 <doorklonk, h. doorklonken> [dorklɪŋkə(n)] VERB trans

door·krij·gen <kreeg door, h. doorgekregen> [dorkrɛɪɣə(n)] VERB trans

1. doorkrijgen ((geleidelijk) begrijpen):

2. doorkrijgen (doorgegeven krijgen):

slijm·jurk SUBST f ugs

slijmjurk → slijmbal

Siehe auch: slijmbal

slijm·bal <slijmbal|len> [slɛimbɑl] SUBST m

bruids·jurk SUBST f

bruidsjurk → bruidsjapon

Siehe auch: bruidsjapon

bruids·ja·pon <bruidsjapon|nen> [brœytsjapɔn] SUBST m

po·si·tie·jurk <positiejurk|en> [pozi(t)sijʏrk] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski