Niederländisch » Deutsch

voor·ge·vel <voorgevel|s> [vorɣevəl] SUBST m

1. voorgevel (gebouw):

Front f

2. voorgevel ugs (boezem):

Vorbau m

klok·ken·spel <klokkenspel|len> [klɔkə(n)spɛl] SUBST nt

1. klokkenspel muz.:

2. klokkenspel scherzh (geslachtsdelen):

edle(n) Teile Pl

zij·ge·vel <zijgevel|s> [zɛɪɣevəl] SUBST m

punt·ge·vel <puntgevel|s> [pʏntxevəl] SUBST m

trap·ge·vel <trapgevel|s> [trɑpxevəl] SUBST m

werk·ge·ver <werkgever|s> [wɛrkxevər] SUBST m

ge·vel <gevel|s> [ɣevəl] SUBST m

2. gevel (buitenmuur):

Front f

klok·je <klokje|s> [klɔkjə] SUBST nt

klok·ken1 <klokte, h. geklokt> [klɔkə(n)] VERB intr

1. klokken (werktijden laten vastleggen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski