Niederländisch » Deutsch

ver·dik·king <verdikking|en> [vərdɪkɪŋ] SUBST f

ver·dik·ken2 <verdikte zich, h. zich verdikt> [vərdɪkə(n)] VERB wk ww

verdikken zich verdikken (uitzetten):

pot·ver·te·ren [pɔtfərterə(n)] VERB alleen inf. (zijn geld verspillen)

pot·ver [pɔtfər] INTERJ

on·ver·diend1 [ɔnvərdint] ADJ

1. onverdiend (niet verdiend):

2. onverdiend (zonder schuld):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski