Niederländisch » Deutsch

slaap·zak <slaapzak|ken> [slapsɑk] SUBST m

hart·ziek·te <hartziekte|n, hartziekte|s> [hɑrtsiktə] SUBST f

ge·slachts·ziek·te <geslachtsziekte|n, geslachtsziekte|s> [ɣəslɑxtsiktə] SUBST f

slaap·ver·trek <slaapvertrek|ken> [slapfərtrɛk] SUBST nt

slaap·wek·kend ADJ

slaapwekkend → slaapverwekkend

Siehe auch: slaapverwekkend

slaap·ver·wek·kend [slapfərwɛkənt] ADJ ook übtr

slaap·zaal <slaap|zalen> [slapsal] SUBST f

slaap·kop <slaapkop|pen> [slapkɔp] SUBST m

slaap·bank <slaapbank|en> [slabɑŋk] SUBST f

1. slaapbank (bedbank):

2. slaapbank (rustbank):

Liege f

zee·ziek·te [zeziktə] SUBST f geen Pl

slaap·plaats <slaapplaats|en> [slaplats] SUBST f

1. slaapplaats (bed):

2. slaapplaats (logeeradres):

slaap·muts·je <slaapmutsje|s> [slapmʏtʃə] SUBST nt

slaap·mid·del <slaapmiddel|en> [slapmɪdəl] SUBST nt

huid·ziek·te <huidziekte|s, huidziekte|n> [hœytsiktə] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski