Übersetzungen für „Fruchtgetränk“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈfruch·ten [ˈfrʊxtn̩] VERB intr

fruchten

baten

fruchten

helpen

fruchten

nut hebben

es fruchtet nicht(s) bei ihm

het baat niet(s) bij hem

ˈsucht·krank ADJ

suchtkrank

(aan drugs) verslaafd

ˈfrucht·bar [ˈfruxtbaːɐ̯] ADJ

1. fruchtbar (ertragreich):

fruchtbar

vruchtbaar

fruchtbar

(veel) vrucht voortbrengend

2. fruchtbar übtr:

fruchtbar

vruchtbaar

fruchtbar

lonend

fruchtbar

winstgevend

eine fruchtbare Arbeit

een vruchtbaar [o. lonend] werk

3. fruchtbar übtr:

fruchtbar

vruchtbaar

fruchtbar

productief

ein fruchtbarer Schriftsteller übtr

een vruchtbaar [o. productief] schrijver

Er·ˈfri·schungs·ge·tränk SUBST nt

Erfrischungsgetränk

frisdrank

ˈfrucht·brin·gend, ˈFrucht brin·gend ADJ

1. fruchtbringend:

fruchtbringend

vruchtbaar

fruchtbringend

vruchtdragend

2. fruchtbringend übtr (erfolgreich):

fruchtbringend

vruchtbaar

3. fruchtbringend übtr (nützlich):

fruchtbringend

nuttig