Übersetzungen für „groeipijn“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

groen·tijd [ɣruntɛit] SUBST m geen Pl (ontgroeningstijd)

groentijd

≈ Fuchszeit f

groei·zaam [ɣrujzam] ADJ

1. groeizaam (de groei bevorderend):

groeizaam

wachstumsfördernd

een groeizaam regentje

ein fruchtbarer Regen

2. groeizaam (vruchtbaar):

groeizaam

fruchtbar

3. groeizaam (groeikracht hebbend):

groeizaam

keimkräftig fachspr

groen·tje <groentje|s> [ɣruncə] SUBST nt

groentje (melkmuil)

Grünschnabel m ugs

groentje (beginneling)

blutige(r) Anfänger m

groentje (bij studentencorps)

Fuchs m

groen·ling <groenling|en> [ɣrunlɪŋ] SUBST m

groenling

Grünfink m

groe·pe·ren¹ <groepeerde, h. gegroepeerd> [ɣruperə(n)] VERB trans (rangschikken)

groeperen

gruppieren

groeperen

(an)ordnen

groeperen

zusammenstellen

anders groeperen

umgruppieren

de cijfers groeperen

die Zahlen frisieren ugs

groei·pro·ces <groeiproces|sen> [ɣrujprosɛs] SUBST nt

groeiproces

Wachstumsprozess m