Übersetzungen für „pinksterdagen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pink·ster·dag <pinksterdag|en> [pɪŋkstərdɑx] SUBST m

pinksterdag

Pfingstfeiertag m

de eerste/tweede pinksterdag

der Pfingstsonntag/Pfingstmontag

Pink·ste·ren [pɪŋkstərə(n)] SUBST m geen Pl

Pinksteren

Pfingsten nt

met Pinksteren

zu Pfingsten

pink·ster·bloem <pinksterbloem|en> [pɪŋkstərblum] SUBST f

pinksterbloem

Wiesenschaumkraut nt

pink·ster·ge·meen·te [pɪŋkstərɣəmentə] SUBST f geen Pl

pinkstergemeente

Pfingstgemeinde f

pink·ster·roos <pinkster|rozen> [pɪŋkstəros] SUBST f

pinksterroos

Pfingstrose f

win·ter·dag <winterdag|en> [wɪntərdɑx] SUBST m

winterdag

Wintertag m

win·kel·wa·gen <winkelwagen|s> [wɪŋkəlwaɣə(n)] SUBST m

1. winkelwagen (rijdende winkel):

winkelwagen

fahrende(r) Laden m

2. winkelwagen (boodschappenwagentje):

winkelwagen

Einkaufswagen m