Übersetzungen für „pluimdier“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

plui·ma·ge <pluimage|s> [plœymaʒə] SUBST f

pluimage

Gefieder nt

vogels van diverse pluimage übtr

Leute jeden Schlages

pluim·vee [plœymve] SUBST nt geen Pl

pluimvee

Geflügel nt

huis·dier <huisdier|en> [hœyzdir] SUBST nt

huisdier

Haustier nt

muil·dier <muildier|en> [mœyldir] SUBST nt

muildier

Maultier nt

pluim <pluim|en> [plœym] SUBST f

1. pluim (veer):

pluim

Feder f

zo licht als een pluim

(so) leicht wie eine Feder

zo licht als een pluim

federleicht

iem een pluim op de hoed steken übtr

jdm ein Kompliment machen

2. pluim (compliment):

pluim

Kompliment nt

pluim

Lob nt selten Pl

iem een pluim geven

jdn loben

een pluimpje verdienen

ein Lob verdienen

3. pluim (toef):

pluim

Büschel nt

een pluim van rook übtr

eine Rauchfahne

4. pluim (kwast):

pluim

Quaste f

5. pluim (bloeiwijze):

pluim

Rispe f

last·dier <lastdier|en> [lɑzdir] SUBST nt

lastdier

Lasttier nt

pels·dier <pelsdier|en> [pɛlzdir] SUBST nt

pelsdier

Pelztier nt

piep·dier SUBST nt

piepdier → piepbeest

Siehe auch: piepbeest

piep·beest <piepbeest|en> [pibest] SUBST nt

piepbeest

Quietschtier nt

proef·dier <proefdier|en> [pruvdir] SUBST nt

proefdier

Versuchstier nt

pluim·strij·ken <pluimstrijkte, h. gepluimstrijkt> [plœymstrɛɪkə(n)] VERB intr

pluimstrijken

Süßholz raspeln

pluimstrijken

schöntun

pluimstrijken (slijmen, kruipen)

kriechen

pluimstrijken (slijmen, kruipen)

schleimen