Übersetzungen für „schaatskampioen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

lands·kam·pi·oen <landskampioen|en> [lɑntskɑmpijun] SUBST m

landskampioen

Landesmeister m

schaat·sen <schaatste, h. geschaatst> [sxatsə(n)] VERB intr

schaatsen

Schlittschuh laufen

schaatsen

eislaufen

schaap·ka·meel <schaap|kamelen> [sxapkamel] SUBST m

schaapkameel

Schafkamel nt

schaapkameel

Lama nt

kam·pi·oen <kampioen|en> [kɑmpijun] SUBST m

1. kampioen SPORT ook übtr:

kampioen (winnaar)

Meister m

kampioen (toernooi)

Sieger m

de nationaal kampioen

der Landesmeister

hij is kampioen op de schaats

er ist Meister im Eislaufen

2. kampioen (voorvechter):

kampioen

Vorkämpfer m

kampioen

Kämpfer m

we·reld·kam·pi·oen <wereldkampioen|en> [werəltkɑmpijun] SUBST m

wereldkampioen

Weltmeister m

wie·ler·kam·pi·oen <wielerkampioen|en> [wilərkɑmpijun] SUBST m

wielerkampioen

Radrennmeister m

schor·pi·oen <schorpioen|en> [sxɔrpijun] SUBST m

schorpioen

Skorpion m

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] SUBST m

schaatser

Schlittschuhläufer m

schaatser

Eisläufer m

schaats·ster <schaatsster|s> [sxatstər] SUBST f

schaatsster weibliche Form von schaatser

Siehe auch: schaatser

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] SUBST m

schaatser

Schlittschuhläufer m

schaatser

Eisläufer m

schaat·sen·rij·der <schaatsenrijder|s> [sxatsə(n)rɛɪdər] SUBST m

schaatsenrijder

Schlittschuhläufer m

schaatsenrijder

Eisläufer m